Het is tegenwoordig altijd wel ‘het jaar van iets’. Om maar een greep te doen: 2024 is het jaar van het bos, van de hermelijn, van de wesp en van de huismus. Dat had best samen gekund in ‘het jaar van de bedreigde natuur’, maar misschien is het ook het jaar van de versnippering, of van de eigenheimers. Maar wees gerust. Voor de meer spiritueel ingestelden is dit het ‘Jaar van de Kristallen Revolutie’ waarin er een einde komt ‘aan de periode van verrechtsing en angst waar we ons nu al een jaar of tien in bevinden’. Die koffiediklezer heeft blijkbaar de laatste verkiezingen gemist. Maar wie weet, het jaar is nog pril.
In de traditionele Chinese kalender begint op 10 februari 2024 het Jaar van de Draak, ook bijzonder gunstig. Tenminste, de Chinese draak is geen monsterlijk ondier. Hij brengt regenwolken en via weldadige regen vruchtbaarheid voor het land, en regen hebben we voorlopig weer even genoeg gehad. En dan maar hopen dat de dijken het houden, want als de rivier buiten zijn oevers treedt, weten de Chinezen dat de houdbaarheidsdatum van heersende dynastie is verstreken. Dat zou dan weer gunstig zijn, zeker voor de Oeigoeren, Tibetanen en de inwoners van Taiwan.
Voor actuarissen is 2024 het ‘jaar van de waarheid’, wat mij verbaasd doet afvragen wat die lieden in andere jaren doen. Hopelijk niet liegen om de verzekeringspremies op te drijven. Los van alle clichés en onzin lijkt in deze goedbedoelde aandachtstrekkers toch de natuur en klimaatproblematiek centraal te staan. Terecht, want ondanks een indrukwekkende reeks ‘klimaattoppen’ en emotionele oproepen van secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres en anderen blijven we op dat vlak steken in mooie woorden, goede bedoelingen en wijzen naar de buurman die ook niks doet. De reisbranche loopt (en vliegt) weer als een tierelier en de woordvoerster van de vakantiebeurs slikte op het laatste moment het woord ‘hitte’ in en verving het door warmte in vakantieland Italië. Warmte klinkt aantrekkelijker en we gaan immers ook niet massaal op vakantie in de Sahara. Daar laten we hooguit mensen gaarkoken die juist hopen op een beter leven voor zichzelf en hun kinderen in vesting Europa. Hoeveel Nederlanders hebben er geen familie in Canada, de Verenigde Staten, Brazilië of Australië? Allemaal gelukzoekers, vaak geëmigreerd met steun en lichte aandrang door de Nederlandse overheid. Die halen we niet terug.
We hebben naast mensen als Guterres en wat jongeren als Greta Thunberg blijkbaar kunstenaars nodig om ons te laten zien wat we de wereld, en dus elkaar, aandoen. Zo verkent Jalila Essaïdi in de BioArt Laboratories in Eindhoven het Symbioceen waarin – zo is de hoop – de mensheid, de techniek en de natuur met elkaar in evenwicht verkeren, in een symbiose. Dat het niet goed gaat als we als mensen blijven parasiteren op de rest van de natuur, mag inmiddels duidelijk zijn, en dat het niet slim is om onze intelligentie in te ruilen van iets kunstmatigs is ook niet heel moeilijk te bedenken. Wie een algoritme de opdracht geeft om fraudeurs te vinden, of terroristen, zal ze ook vinden – ook wanneer ze er niet zijn. Opdracht is opdracht.
Ook in de beeldende kunsten leeft de zorg over wat we onze wereld aandoen en fotografie leent zich uitstekend om dat in beeld te brengen. Kadir van Lohuizen deed en doet het, onder meer met zijn boek After Us the Deluge waarvan de hoge waterstanden onlangs de actualiteit opnieuw bewezen. We zijn er in Nederland redelijk goed in om met water om te gaan, maar ook hier zijn nog niet alle dijken op orde – niet voor nu en zeker niet voor de toekomst – en ook hier dreigt een drinkwaterprobleem. In een nieuw boek tonen Yvonne Dudock (tekst) en Nicole Franken (fotografie) wat smeltend ijs op diverse plekken op de wereld teweeg brengt.
De titel is Overleven. De strijd tegen het smeltende ijs en het boek brengt persoonlijke portretten van ‘de effecten van klimaatverandering op het dagelijkse leven van vijf inheemse volken’: de Sami in Zweden, de Inuit in Groenland, de Khalkha-Mongolen in Mongolië, de Loba in het Mustang District in het noorden van Nepal (grenzend aan Tibet) en de Vuntut Gwitchin First Nation in het noorden van Yukon in het noordwesten van Canada. De verhalen zijn indringend en de foto’s laten overtuigend zien dat deze mensen hun leefgebied in hoog tempo drastisch zien veranderen, en niet ten goede. Toch zie ik ook enkele andere problemen. ‘Inheemsen’ klinkt vriendelijk en primitief, die aaien we over de bol en gaan we bekijken als het even geen zonvakantie is. Maar pas op: tachtig procent van de bevolking van Mongolië bestaat uit Khalkha-Mongolen. Die zijn dus net zo inheems als Nederlanders in Nederland en voor de andere geportretteerden is de situatie niet wezenlijk anders. Witte (en zwarte) mensen met Europese of Afrikaanse roots in Amerika of Australië, die zijn niet inheems – of misschien toch, als ze daar al een generatie of vier, vijf of meer wonen. Het begrip is misleidend.
En het is natuurlijk goed om deze mensen een stem en een gezicht te geven, zoals de Gwitch’in – het betekent gewoon ‘inwoners’ – die pas in 1995 als een van de eerste First Nations in Canada landrechten kregen. Zelfs zonder klimaatverandering verdienen deze mensen onze sympathie (en meer). De effecten van klimaatverandering zien we ook dichter bij huis en in minder exotische oorden, zoals bij hoog water in Deventer en extremer in Frans-Vlaanderen en grote delen van Engeland, bij grote bosbranden in Zuid-Europa en smeltende gletsjers in de Alpen. Wat dragen verre en lange reizen van journalisten en fotografen naar exotische oorden echt bij aan de bewustwording? En wat aan de opwarming van de aarde? Bij Rijkswaterstaat heerst het bewustzijn dat werken aan waterveiligheid gepaard gaat met uitstoot van CO2 en dat eindeloos baggeren ook ecologische gevolgen heeft. Ook die afwegingen zou ik vertaald willen zien in kunst. Anders wordt fotograferen in Groenland een mooie vorm van greenwashing en dat kan, en zal, hoop ik, de bedoeling niet zijn.