Confucius in Noord-Brabant

Laffe bestuurders respectvol terechtwijzen

Eind december 2012 voerde ik een korte correspondentie per email met de voorzitter van de Monumentenfederatie Noord-Brabant, één van de vele tandeloze tijgers in erfgoedland. Aanleiding was de gedachte die in Loon op Zand was opgeworpen dat het mogelijk zou zijn om geld van provincie in te zetten bij de redding van het Witte Kasteel (meer hierover elders op deze website, onder menu ‘Lelijk’, ‘Lelijker’ en ‘Censuur’). Het zou dan gaan om de zogenaamde Essentgelden die door de provincie zijn gereserveerd voor grote monumenten. Ik meende te weten dat het Loonse kasteel niet voor deze financiering in aanmerking komt en wilde dat graag bevestigd hebben. Deze bevestiging kreeg ik:

Ik heb overleg gehad met de afdeling Cultuur van de Provincie Noord-Brabant, in de persoon van Wies van Leeuwen. Zijn antwoord op de door mij gestelde vraag of de provincie Essentgelden stopt in de beoogde herontwikkeling van het Witte Kasteel van Loon op Zand is de volgende: De provincie stopt vooralsnog geen Essentgelden in de plannen voor het Witte Kasteel van Loon op Zand. Als ze dat wel had willen doen dan zou ze het kasteel hebben aangekocht, want dat is ook de situatie bij de andere drie monumenten. Er zijn tot op heden ook geen voornemens om zulks te doen. Waarschijnlijk is men niet blij met de huidige plannen, maar Van Leeuwen meldde dat dit geen provinciaal standpunt is, omdat het hier om een RO-ontwikkeling gaat waar de lokale overheid over gaat.

Duidelijk dus: de gedachte dat het kasteel kan worden aangekocht met steun van de provincie (i.c. de Essentgelden) is niet juist.

De opmerking dat ambtenaren op de afdeling Cultuur van de Provincie Noord-Brabant op de hoogte zijn van de (wilde) plannen rond de historische buitenplaats Loon op Zand en deze plannen met zorg bezien, maar dat dit geen provinciaal standpunt kan zijn omdat de verantwoordelijkheid bij de gemeente ligt, klonk mij bekend in de oren. Al vaker hoorde ik de kreet ‘centraal als het moet, decentraal als het kan’ die rechtvaardigt dat er door de provincie kan worden weggekeken wanneer een lagere overheid er een potje van maakt. Ik maakte daarover enkele opmerkingen en kreeg opnieuw een snelle reactie:

(…) Toch wil ik nog even reageren op de opmerkingen die je ook nog hebt geplaatst. Ik begrijp dat je vertrouwen in de gemeentelijke politiek ver te zoeken is. Niet alleen als het om het college gaat, maar ook als het om raadsleden gaat. Toch is onze Nederlandse democratie zo ingericht dat zij het laatste woord hebben over lokale kwesties, als ze tenminste zorgvuldig te werk gaan. Indien je denkt dat dit niet zo is, dan moet de Raad van State uitkomst brengen.

De Monumentenfederatie Noord-Brabant kan je hierin niet bijstaan om de doodeenvoudige reden dat wij er zijn, als een soort koepelorganisatie, voor de aangesloten tien leden. Onderwerpen die direct met het werkterrein van de leden te maken hebben worden door ons doorgesluisd naar die betreffende organisatie. In jouw geval zou dat de vereniging Vrienden van Brabantse Kastelen kunnen zijn, maar ik denk dat zij zich toch vooral richten op wetenschap en excursies en minder op de beïnvloeding van gemeentelijke organisaties. (…) Als de Brabantse Kastelen jou onvoldoende steun kunnen bieden is wellicht Heemschut een goed alternatief. (…)

Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar als een gemeentebestuur een bepaald besluit neemt en er wordt niet of onvoldoende door direct betrokkenen tegen geageerd, dan heeft zo’n besluit rechtskracht. Hoe dom, onnozel, maffia-achtig, onbesuisd, of gewoonweg misdadig je zo’n besluit ook zou kunnen noemen. (…) Het op een na beste advies (het beste heb ik hierboven al gegeven) dat ik je kan geven is om binnen de Loonse gemeenschap op zoek te gaan naar mensen die het met je eens zijn, een petitie op te stellen, bijeenkomsten organiseren, handtekeningen verzamelen en, met de pers erbij, aanbieden aan de verantwoordelijke portefeuillehouder. Helaas is het zo dat je in je eentje weinig klaar kunt maken. Samen sta je veel sterker. Maar daar moet je, vrees ik, wel wat voor doen.

Die laatste opmerking steek ik in mijn zak. Ik heb te weinig gedaan. Kan zijn, maar wat dan? Een wethouder voor zijn kop slaan? Dat lijkt me ook de manier niet. Ergerlijker vind ik de gedachte dat dit democratie is, en dat we maar moeten aannemen dat ons college van B&W en onze ambtenaren ‘tenminste zorgvuldig te werk gaan’. Ik heb gereageerd op de plannen en ontwikkelingen, met argumenten en op meerdere fronten, maar degenen tot wie ik mij richt zijn nu eenmaal zo ‘dom, onnozel, maffia-achtig, onbesuisd, of gewoonweg misdadig’ dat zij niet eens het fatsoen hebben om inhoudelijk te reageren, laat staan tot een serieuze gedachtewisseling over te gaan. Zou dat anders worden wanneer we met tien betrokkenen reageren, met honderd of met honderden? De ervaring leert dat dit niet zo is.

Nee, wat hier werkelijk mis is, is dat niemand zich verantwoordelijk voelt. Lokale ambtenaren en bestuurders hebben geen enkele besef van de werkelijke waarde van de historische buitenplaats en verklaren ook openlijk daarin geen interesse te hebben. Hoe kunnen zij dan zorgvuldig te werk gaan? En andere overheden en overheidsinstanties, van de provincie tot de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, kijken ernaar, zien dat het niet goed gaat, en verklaren vrolijk dat het hun pakkie-an niet in. Nooit gehoord van zoiets als morele verantwoordelijkheid of burgerplicht.

Toch hebben we momenteel een minister die zich openlijk opwindt wanneer organisaties met gemeenschapsgeld de randen van de regelgeving en de mazen van de wet opzoeken om met dat geld vooral hun eigen persoonlijke voordeel na te jagen. Ook wanneer daarmee de wet niet is overtreden, acht zij dit verwerpelijk en onoorbaar. Geachte minister: wilt u alstublieft ook de Gemeente Loon op Zand eens komen doorlichten?

Misschien zou het goed zijn, wanneer ambtenaren en bestuurders de blik eens naar China richten. Niet het China van Mao of van de Communistische Partij, maar dat van Confucius die zich bij uitstek bezighield met de aard van de menselijke verhoudingen in de samenleving en met gewetensvol bestuur. Daar valt wat te leren. Simpele regels, zoals in Confucius ‘Gesprekken’ (Lunyu 論語) 2.24: 見義不爲,無勇也 (‘Zien wat goed is en het niet doen, dat is lafheid.’ Mijn vertaling). Daarbij vraag je je toch meteen af of al die ambtenaren en bestuurders in onze moderne wereld nu blind zijn, of gewoon laf.

Een belangrijk element in het Confucianisme is dat menselijke verhoudingen altijd ongelijk zijn. Altijd is er een meerdere die gebiedt en voorgaat en een mindere die luistert en volgt. Het kennen van je juiste plaats en die naar eer en geweten en zonder morren vervullen, daarin bestaat de hoogste deugd. En dat zowel binnen het gezin, onder collega’s, maar ook in de politiek en de hoogste bestuurlijke kringen. Daarbij geldt echter een essentiële kanttekening die ook de Communistische Partij van de Volksrepubliek China graag aan haar laars lapt: een mindere die zijn meerdere ziet dwalen, moet ingrijpen. Met zachte hand weliswaar, en met gepaste terughoudendheid moet de zoon zijn vader behoeden voor fouten. De bekendste uitspraak waarin Confucius dit expliciet zegt, vinden we in Lunyu 4.18:

子曰:「事父母幾諫,見志不從,又敬不違,勞而不怨。」

(zǐ yuē: ‘shì fùmǔ jī jiàn, jiàn zhì bù cóng, yòu jìng bù wéi, láo ér bù yuàn.’)

 De Meester [Confucius] sprak: ‘Bij het dienen van je ouders moet je hen op zachtaardige wijze van het verkeerde afhouden. Als je ziet dat ze je advies niet volgen, moet je eerbiedig blijven en niet opstandig worden. Je moet je best doen en geen wrok koesteren. (Vertaling Karel L. van der Leeuw, Confucianisme. Een inleiding in de leer van Confucius (Amsterdam 2006) 38)

 Het ‘Boek van de kinderlijke gehoorzaamheid’ (Xiaojing: 孝經) is een van de Confucianistische klassieken waarin dit principe van ‘je plaats kennen en daarnaar handelen’ nader wordt uitgewerkt.’ Dit principe – xiao 孝 – wordt vaak vertaald als ‘kinderlijke piëteit’ of gehoorzaamheid, maar is in feite wederkerig. De Xiaojing is een kort werk dat ontstond tijdens de Han dynastie – rond het begin van onze jaartelling – en genoot in het traditionele China tot in het begin van de twintigste eeuw steeds een grote populariteit. In het vijftiende hoofdstuk ‘Over het vermanen’ benadrukt Confucius deze wederkerigheid en haalt hij hard uit tegen de gedachte dat blinde gehoorzaamheid (en wegkijken) dus goed zouden zijn:

曾子曰:「若夫慈愛、恭敬、安親、揚名,則聞命矣。敢問子從父之令,可謂孝乎?」

子曰:「是何言與,是何言與!昔者天子有爭臣七人,雖無道,不失其天下;諸侯有爭臣五人,雖無道,不失其國;大夫有爭臣三人,雖無道,不失其家;士有爭友,則身不離於令名;父有爭子,則身不陷於不義。故當不義,則子不可以不爭於父,臣不可以不爭於君;故當不義,則爭之。從父之令,又焉得為孝乎!」

 De leerling Zeng sprak: ‘Als het erom gaat om volgzaam en liefhebbend te zijn, respectvol, de ouders gemoedsrust te brengen en hun goede naam te vestigen – zoals ik uw leer heb begrepen – mag ik dan vragen: als een zoon de bevelen van zijn vader volgt, vervult hij dan zijn kinderplicht?’

De meester sprak: ‘Wat is dat nu voor praat? Wat is dat nu voor praat? Vroeger, als een Zoon des Hemels [keizer] zeven ministers had die hem tegenspraak boden, zelfs wanneer hij geen deugd bezat zou hij dan nog zijn rijk niet verliezen. Als een hertog vijf ondergeschikten had die hem tegenspraak boden, zelfs wanneer hij geen deugd bezat zou hij dan nog zijn landsdeel niet verliezen. Als een minister drie ambtenaren had die hem tegenspraak boden, zelfs wanneer hij geen deugd bezat zou hij dan nog zijn ambt niet verliezen. Met een vriend die hem tegensprak, zou een ambtenaar zijn reputatie niet verliezen. Een zoon die hem tegenspreekt, doet een vader zijn gezicht niet verliezen, want de zoon moet er niet van afzien zijn vader te vermanen en de ondergeschikte moet er niet van afzien zijn meerdere te vermanen. Dus: wanneer er onrechtmatigheid is, dient die weersproken te worden. Hoe kan gehoorzaamheid aan vaders bevelen worden beschouwd als kinderliefde?’

(Er bestaat van deze tekst een oudere Nederlandse vertaling van H. van Meurs die in dit hoofdstuk helaas precies de essentie mist: “Hiao”. Chineesche kinderliefde. De kinderliefde als grondslag van Confucius’ leer der staatsharmonie en de vermaarde 24 klassieke voorbeelden van die deugd. Uit het Chineesch vertaald (Hilversum 1938) 115. Mijn vertaling berust op het origineel en enkele Engelse vertalingen.)

De les is duidelijk: Waar pa in een vlaag van verstandsverbijstering al zijn geld van de bank haalt en aanstalten maakt naar de kroeg te gaan en het familiekapitaal door zijn keelgat te spoelen, is de zoon niet alleen gerechtigd, maar ook verplicht zijn vader terecht te wijzen en te pogen hem op het rechte pad te houden. Misschien luistert pa niet, maar wegkijken en niet vermanen, is altijd fout. Zo ook waar een overheid er kapitaal (hetzij in geld, hetzij in waardevol erfgoed) doorheen jaagt. Wie dit ziet, moet waarschuwen en proberen met argumenten het tij ten goede te keren. ‘Je best doen en geen wrok koesteren.’

Deze les geldt mij, als verantwoordelijk burger, maar ook elke ambtenaar, bestuurder en gezagsdrager die ziet dat het ergens fout gaat. Wegkijken mag niet en het argument dat het ‘mijn verantwoordelijkheid’ niet is, geldt niet. Ambtenaren – ik kan er vele noemen – die wegkijken, zijn slechte ambtenaren en slechte mensen. Confucius wist het zo’n 2500 jaar geleden al en zijn inzichten zijn nog steeds universeel waardevol.

Comments are disabled for this post